Onderzoek de boodschappen die je als kind vroeger hebt meegekregen, waarin werd je (verbaal en non-verbaal) veel gestimuleerd (drivers) en waarin werd je afgeremd (stoppers). Enkele veel voorkomende boodschappen zijn: Doe je best, maak voort, doe een genoegen, weest perfect, weest sterk, besta niet, voel niet, doe niet, wees niet jezelf, wees geen kind, wees niet belangrijk etc.
Het kind trekt op basis van deze boodschappen zijn/haar conclusie en neemt een besluit. Het kind legt zich hiermee in feite zelf een verbod of een beperking op. Dit kan een bron zijn van een patroon die je als volwassen persoon nog steeds (onbewust) hebt en een blokkade (van angst) vormt in bepaalde situaties waar je tegen aan loopt.
Het kind trekt op basis van deze boodschappen zijn/haar conclusie en neemt een besluit. Het kind legt zich hiermee in feite zelf een verbod of een beperking op. Dit kan een bron zijn van een patroon die je als volwassen persoon nog steeds (onbewust) hebt en een blokkade (van angst) vormt in bepaalde situaties waar je tegen aan loopt.