De Top VIJF van denkfouten die kunnen leiden tot sombere of depressieve gevoelens. Lees ze op je gemak door en kijk welke je bij jezelf herkent.
1. Alles-of-niets denken. Je ziet alles zwart-wit en denkt in alles-of-niets termen. Als je iets niet 100% goed doet, dan vind jij het resultaat een mislukking. Bijvoorbeeld: Karel is vergeten af te bellen voor een afspraak die hij had. Hij denkt: Wat ben ik toch een mislukkeling. Je kunt mij niet vertrouwen.
2. Het negatieve filter. Je schenkt vooral aandacht aan negatieve aspecten of details van een gebeurtenis en je staartje daar blind op. Dan lijkt het net of er niets gebeurd is dat positief is. Je ziet positieve dingen om de een of de andere reden niet als waardevol, zodat een negatief gevoel overblijft.
Bijvoorbeeld: Jan heeft voor zijn examen drie maal 8, twee maal een 7 en één 5 gehaald. Zijn eerste gedachte is: oh nee, een vijf op mijn lijst.
3. Onjuiste conclusies trekken: Je interpreteert iets als negatief terwijl er eigenlijk geen echte feiten zijn die dat bevestigen.
Gedachten lezen: Je denkt te weten wat er in het hoofd van iemand anders omgaat. Je denkt bijvoorbeeld dat iemand negatief op je reageert, zonder dat je nagaat of dat klopt.
Bijvoorbeeld: Jos loopt over straat en ziet Hans (een jongen uit zijn voetbalelftal)aankomen. Hans kijkt wel in zijn richting, maar zegt niets. Jos denkt dat Hans hem negeert, omdat hij hem niet echt de moeite waard vindt. (Hij vergeet dat hij Hans ook zelf kan aanspreken en kan vragen waarom hij niks zegt. Hans is misschien in gedachten verzonken en heeft Jos niet gezien.)
De toekomst voorspellen: Je denkt te weten wat de toekomst brengen zal. Je gaat ervan uit dat zaken wel negatief zullen uitpakken en hebt het gevoel datje voorspelling al een feit is.
Bijvoorbeeld: Sylvia weet zeker dat haar ellendige depressieve gevoel nooit meer over zal gaan. (Terwijl de meeste depressieve gevoelens na kortere of langere tijd verdwijnen).
Emoties tot feiten maken: Je gelooft dat iets waar is, omdat je het gevoel hebt dat het zo is. Je gaat er ten onrechte vanuit dat jouw gevoelens de realiteit weergeven. Bijvoorbeeld: Hans voelt zich een mislukkeling, dus hij vindt ook dat hij dat is. (Terwijl hij dat in feite helemaal niet is.)
4. Denken in termen van ‘moeten’ en ‘niet moeten': Je probeert jezelf te motiveren met zinnen waarin 'ik zou moeten...’ of ‘ik zou niet moeten...’ voorkomt. Het resultaat van al dit moeten en niet-moeten is schuldgevoel. Het richten van ‘zou moeten’- zinnen aan anderen kan leiden tot boosheid en frustratie.
Bijvoorbeeld: Kees vindt dat hij eigenlijk gelukkig zou moeten zijn, in plaats van depressief. Hij heeft lieve ouders, een fijne vriendin en de kans om een goede opleiding te volgen. Hij voelt zich schuldig en ondankbaar.
5. Personaliseren: Je ziet jezelf als de oorzaak van een negatieve gebeurtenis waarvoor je feitelijk niet verantwoordelijk bent.
Bijvoorbeeld: Je ouders hebben ruzie omdat ze het maar niet eens kunnen worden of je nu wel of niet die brommer mag kopen van je eigen geld.
1. Alles-of-niets denken. Je ziet alles zwart-wit en denkt in alles-of-niets termen. Als je iets niet 100% goed doet, dan vind jij het resultaat een mislukking. Bijvoorbeeld: Karel is vergeten af te bellen voor een afspraak die hij had. Hij denkt: Wat ben ik toch een mislukkeling. Je kunt mij niet vertrouwen.
2. Het negatieve filter. Je schenkt vooral aandacht aan negatieve aspecten of details van een gebeurtenis en je staartje daar blind op. Dan lijkt het net of er niets gebeurd is dat positief is. Je ziet positieve dingen om de een of de andere reden niet als waardevol, zodat een negatief gevoel overblijft.
Bijvoorbeeld: Jan heeft voor zijn examen drie maal 8, twee maal een 7 en één 5 gehaald. Zijn eerste gedachte is: oh nee, een vijf op mijn lijst.
3. Onjuiste conclusies trekken: Je interpreteert iets als negatief terwijl er eigenlijk geen echte feiten zijn die dat bevestigen.
Gedachten lezen: Je denkt te weten wat er in het hoofd van iemand anders omgaat. Je denkt bijvoorbeeld dat iemand negatief op je reageert, zonder dat je nagaat of dat klopt.
Bijvoorbeeld: Jos loopt over straat en ziet Hans (een jongen uit zijn voetbalelftal)aankomen. Hans kijkt wel in zijn richting, maar zegt niets. Jos denkt dat Hans hem negeert, omdat hij hem niet echt de moeite waard vindt. (Hij vergeet dat hij Hans ook zelf kan aanspreken en kan vragen waarom hij niks zegt. Hans is misschien in gedachten verzonken en heeft Jos niet gezien.)
De toekomst voorspellen: Je denkt te weten wat de toekomst brengen zal. Je gaat ervan uit dat zaken wel negatief zullen uitpakken en hebt het gevoel datje voorspelling al een feit is.
Bijvoorbeeld: Sylvia weet zeker dat haar ellendige depressieve gevoel nooit meer over zal gaan. (Terwijl de meeste depressieve gevoelens na kortere of langere tijd verdwijnen).
Emoties tot feiten maken: Je gelooft dat iets waar is, omdat je het gevoel hebt dat het zo is. Je gaat er ten onrechte vanuit dat jouw gevoelens de realiteit weergeven. Bijvoorbeeld: Hans voelt zich een mislukkeling, dus hij vindt ook dat hij dat is. (Terwijl hij dat in feite helemaal niet is.)
4. Denken in termen van ‘moeten’ en ‘niet moeten': Je probeert jezelf te motiveren met zinnen waarin 'ik zou moeten...’ of ‘ik zou niet moeten...’ voorkomt. Het resultaat van al dit moeten en niet-moeten is schuldgevoel. Het richten van ‘zou moeten’- zinnen aan anderen kan leiden tot boosheid en frustratie.
Bijvoorbeeld: Kees vindt dat hij eigenlijk gelukkig zou moeten zijn, in plaats van depressief. Hij heeft lieve ouders, een fijne vriendin en de kans om een goede opleiding te volgen. Hij voelt zich schuldig en ondankbaar.
5. Personaliseren: Je ziet jezelf als de oorzaak van een negatieve gebeurtenis waarvoor je feitelijk niet verantwoordelijk bent.
Bijvoorbeeld: Je ouders hebben ruzie omdat ze het maar niet eens kunnen worden of je nu wel of niet die brommer mag kopen van je eigen geld.