Mijn moeder is op 11 september van het vorig jaar (2019) overleden. Ze is 85 jaar geworden en was welbeschouwd 'op'. Haar lichaam liet haar in de steek en ook haar geest ging erg achteruit door dementie. Elke maand ging ik een weekend of langer naar haar toe om er voor haar te zijn. Ze woonde op het laatst in een verpleeghuis, nog wel in een eigen appartement, maar dan met heel veel zorg, de hele dag door. Het laatste weekend dat ik bij haar was zongen we nog samen beneden in de tuin van het tehuis de liederen die ik als kind met haar zong voor het slapen gaan: Ik ga slapen, ik ben moe; Vader, nu de dag voorbij is; De dag door uwe gunst ontvangen. We genoten samen van het lekkere weer en ik wist gelukkig nog niet dat ze een paar dagen later zou overlijden. Ze was 's nachts om 3 uur gevallen in de badkamer, heeft nog wel zelf gealarmeerd, maar toen de verzorgende kwam was ze al aan het sterven. Het is waarschijnlijk een hartstilstand geweest. Geen lijdensweg, maar binnen luttele minuten was ze weg, weg uit het leven waar ze nog zo aan vasthield, ondanks al haar pijn. Als ik haar vroeg: "Mam, vind je het leven nog de moeite waard?", dan zei ze: "Ik heb jullie toch nog?" Toen ik dat laatste weekend bij haar was, en we samen aan haar eettafel zaten, vroeg ik haar ook nog weer of ze zo nog wel verder wilde leven. "Ja", was haar antwoord. "Maar als ik moet sterven, dan heb ik daar vrede mee".
Het is zo raar, zo leeg, dat ik niet meer voor haar kan zorgen. Haar niet meer kan vertroetelen, ze betekende zo veel voor mij. Ik was haar oudste kind en we hadden een heel hechte band. Ik belde haar dagelijks op, tot dat niet meer ging. We mailden elkaar ook vrijwel dagelijks, tot ook dat niet meer ging vanwege de toenemende dementie. Ze hoorde ook heel slecht. Maar ze genoot nog tot op het laatst van alles en iedereen om haar heen. Van wildvreemde mensen uit de buurt die in de tuin bezig waren, kreeg ik dat laatste weekend een prachtige bos dahlia's, me niet beseffend op dat moment dat ze een paar dagen later naast mama zouden staan, terwijl zij overleden was en in haar slaapkamer opgebaard lag. Zo vredig, zo rustig, eindelijk zonder pijn en ellende.
Ik kan er vrede mee hebben, maar soms, zoals nu, ben ik zo intens verdrietig dat zij nu in de koude grond ligt, in de gietregen, in een houten kist. Dat haar lieve gezicht nu langzaam invalt. Dat zij daar ligt, uit wie ik ooit geboren ben. Zij die mij 9 maanden koesterde in haar lichaam. Ik was zo welkom op deze wereld. En dat dat lichaam waarin ik 9 maanden mocht schuilen nu weg ligt te teren in een donker graf. Dat maakt me zó enorm verdrietig. Daar heb ik moeite mee, ook al was het haar uitdrukkelijke wens om begraven te worden.
Het valt me zo zwaar om dat beeld los te laten en er een ander beeld voor in de plaats te zetten. Een beeld van hoe ze in haar stoel voor het raam zat, en hoe blij ze altijd was als ik bij haar kwam, elke keer weer, jaar in jaar uit. Toen het nog ging, nam ik haar soms mee voor een ritje over het eiland waar ze zo van hield of ik nam haar mee naar een chalet waar ik zat om maar dicht bij haar te zijn. Daar genoot ze enorm van, ook al kreeg ik haar nog met grote moeite uit de auto en moest ik hulp inroepen van een sterk iemand.
Ik at ook vaak mee met haar, beneden in de eetzaal, en dan probeerde ik wat gesprekken te voeren met de mensen aan tafel. Op het laatst was ze bijzonder gevoelig voor stemmingen en of mensen wel aardig voor elkaar waren. Dat pikte te feilloos op. De laatste keer dat ik haar naar die eetzaal bracht, maar dat wist ik toen gelukkig niet. De schok van het is voorbij. Het mooie afscheid dat we met elkaar van haar namen, op een prachtige, zonnige septemberdag. Haar voor altijd te moeten laten gaan...en alleen achter te blijven...dat valt me zwaar. Mijn broers en zus hebben kinderen, gezinnen, partners; ik niet. Dat vind ik extra zwaar. Mijn moeder hield onvoorwaardelijk van mij. Ze was het liefste dat ik had.