Intussen loop ik hier helemaal alleen in een veel te groot, donker bos. Het is net voor of na middernacht, ik lijk wel krankzinnig. Waarom doe ik dit? Wat doe ik hier helemaal alleen, bij nacht en ontij? Het antwoord luidt: ik wil ontsnappen, aan mezelf, aan mijn leven, aan het feit dat ik volkomen mislukt ben. Alleen mensen die vrienden en in het ideale geval een geliefde hebben, zijn immers 'geslaagd' in het leven. Daarom durf ik ook aan niemand te vertellen dat ik letterlijk nog nooit één vriend heb gehad gedurende de 28 jaar die ik nu al op deze aardkloot ben.
Misschien vind ik dat nog wel het ergste: dat ik er met niemand over durf te praten, omdat ik bang ben dat andere mensen mij dan 'zielig' zullen vinden. Ik wil koste wat kost voorkomen dat ze me dan meewarig aan zullen kijken en me als een mislukkeling, een minderwaardig wezen beschouwen. Deze samenleving houdt nu eenmaal niet van einzelgängers, en heeft enkel oog voor mensen die het 'gemaakt' hebben en zich daarom mogen verheugen in het gezelschap van vrienden, geliefden, dierbaren, kinderen en familieleden.
Daar loop ik dan, in dat grommende, kokende, vijandige Amsterdamse Bos. Ik loop, ik loop, ik loop... Het hellevuur van tranen brandt in mijn ooghoeken, terwijl de hiervoor beschreven gedachten mijn geest bederven en langzaam uithollen. Zielsveel heb ik van dit bos gehouden, met name in de lente, als het daslook bloeit en een witte wolk aan de voet van het geboomte legt. Ik zou er een moord voor doen om hier overdag (net als normale mensen) te lopen met een vrouw of man aan mijn zijde die me liefheeft. Dat we dan samen naar die bloeiende wolk van daslook kijken, die zee van lente die ons eindeloos veel liefde, geluk en zomer belooft. Dat we elkaar vastpakken, knuffelen, kussen, in een eeuwige omhelzing.
Nog zo'n gemis: er is niemand die mij aanraakt, vasthoudt, geen mens in wiens armen ik kan verdwijnen en troost kan vinden. Ik zou niets liever willen dan knuffelen, en iemand die ziet dat ik een lichaam heb dat bemind wil worden. Ik wil de warmte voelen van iemand die er voor mij is, en bij wie ik mezelf mag zijn, en kwetsbaar. Een ander menselijk wezen die een einde kan maken aan de verschrikking van alsmaar te moeten zweven; helemaal alleen, door een oneindig en leeg heelal.