De Wereld Te Fel
Het maakt niet uit waar ik loop,
Of ik nu alleen ben of tussen mensen,
Elke stap trekt me dieper de overprikkeling in.
De geur van parfum, aftershave, deodorant —
Ze slaan als een vuist tegen mijn borst,
Mijn keel knijpt dicht, mijn tong verbrandt,
Misselijk tot op het bot.
Maar ik ga door,
Terwijl niemand iets merkt.
Het is geen keuze,
Het is overleven.
Het lawaai dondert om me heen,
Elke stem, elke voetstap dreunt in mijn hoofd,
Een storm die mijn geest verscheurt.
Een plots geluid,
En ik word getroffen door bliksem,
De schok door mijn lijf,
Maar aan de buitenkant ben ik stil,
Ik ga door.
Niemand ziet hoe de wereld in me schreeuwt,
Hoe ik zoek naar stilte,
Niet de stilte tussen mensen,
Maar de leegte waar niets me raakt.
Soms kom ik binnen en zie ik iemand zitten
Op de plek waar ik altijd zit.
Paniek steekt de kop op,
Keuzes maken als een stoplicht in mijn hoofd —
Rood, geel, groen, maar nooit zeker,
Wat nu? Wat moet ik?
De emoties van anderen zuigen me leeg,
Hun pijn stroomt als een rivier door mijn bloed,
Elke blik, elk gebaar,
Een busrit, een drukke winkel,
Ik voel alles, draag alles,
Maar blijf staan,
Mijn gezicht verstopt in mijn mouwen,
Maar aan de buitenkant is er niets.
Geen storm, geen bliksem.
Ik ga door.
Dus zet ik mijn gevoel uit,
Sluit het af om te overleven,
En verdwijn in de leegte,
Een doos zonder bodem,
Waar geen pijn is,
Maar ook geen leven,
Waar niets me raakt,
Maar ook niets me vult.
Ik verdwijn,
En het enige wat blijft is leegte.
Soms moet ik schuilen,
Even ademhalen,
Op een toilet, in een hoek, ergens waar niemand is.
En dan kom ik weer naar buiten,
Klaar om de wereld opnieuw te trotseren.
De golven van geluid en geur overspoelen me,
Maar ik blijf gaan, blijf doorgaan,
Met een glimlach die niets verraadt.
Mensen zien me lachen,
Ze denken dat ik het wel red,
Dat ik sterk ben,
Maar elke dag is een gevecht,
Een gevecht dat ik alleen voer.
Die lege doos is er altijd,
Ze vult zich niet,
En elke keer dat ik mijn gevoel uitschakel,
Verlies ik een stukje van mezelf aan de stilte.
Het maakt niet uit waar ik loop,
Of ik nu alleen ben of tussen mensen,
Elke stap trekt me dieper de overprikkeling in.
De geur van parfum, aftershave, deodorant —
Ze slaan als een vuist tegen mijn borst,
Mijn keel knijpt dicht, mijn tong verbrandt,
Misselijk tot op het bot.
Maar ik ga door,
Terwijl niemand iets merkt.
Het is geen keuze,
Het is overleven.
Het lawaai dondert om me heen,
Elke stem, elke voetstap dreunt in mijn hoofd,
Een storm die mijn geest verscheurt.
Een plots geluid,
En ik word getroffen door bliksem,
De schok door mijn lijf,
Maar aan de buitenkant ben ik stil,
Ik ga door.
Niemand ziet hoe de wereld in me schreeuwt,
Hoe ik zoek naar stilte,
Niet de stilte tussen mensen,
Maar de leegte waar niets me raakt.
Soms kom ik binnen en zie ik iemand zitten
Op de plek waar ik altijd zit.
Paniek steekt de kop op,
Keuzes maken als een stoplicht in mijn hoofd —
Rood, geel, groen, maar nooit zeker,
Wat nu? Wat moet ik?
De emoties van anderen zuigen me leeg,
Hun pijn stroomt als een rivier door mijn bloed,
Elke blik, elk gebaar,
Een busrit, een drukke winkel,
Ik voel alles, draag alles,
Maar blijf staan,
Mijn gezicht verstopt in mijn mouwen,
Maar aan de buitenkant is er niets.
Geen storm, geen bliksem.
Ik ga door.
Dus zet ik mijn gevoel uit,
Sluit het af om te overleven,
En verdwijn in de leegte,
Een doos zonder bodem,
Waar geen pijn is,
Maar ook geen leven,
Waar niets me raakt,
Maar ook niets me vult.
Ik verdwijn,
En het enige wat blijft is leegte.
Soms moet ik schuilen,
Even ademhalen,
Op een toilet, in een hoek, ergens waar niemand is.
En dan kom ik weer naar buiten,
Klaar om de wereld opnieuw te trotseren.
De golven van geluid en geur overspoelen me,
Maar ik blijf gaan, blijf doorgaan,
Met een glimlach die niets verraadt.
Mensen zien me lachen,
Ze denken dat ik het wel red,
Dat ik sterk ben,
Maar elke dag is een gevecht,
Een gevecht dat ik alleen voer.
Die lege doos is er altijd,
Ze vult zich niet,
En elke keer dat ik mijn gevoel uitschakel,
Verlies ik een stukje van mezelf aan de stilte.
raynay
26-10-2024