De in 2001 overleden psychotherapeut Anthony Storr stelt in het boek
De kracht van het alleenzijn dat alleen-tijd belangrijk is voor een gezonde dosis zelfinzicht. Wie alleen kan zijn, werkt aan een stabiele identiteit.
‘Moderne psychotherapeuten, hanteren vaak als criterium voor emotionele volwassenheid het vermogen om volwassen, gelijkwaardige relaties aan te gaan. Vrijwel zonder uitzondering zijn psychotherapeuten voorbijgegaan aan het feit dat ook het vermogen om alleen te zijn een teken van emotionele volwassenheid is.’
De kans om dat te leren is er al heel vroeg, als je als baby kunt ervaren veilig alleen te zijn met je vader en moeder in de nabijheid. Met het natje en droogje verzorgd, en troost of geborgenheid onder handbereik, krijgt een baby de ruimte om zijn ik-gevoel te ontwikkelen, het gevoel een aparte persoon te zijn met een eigen identiteit.
Als een kind zich veilig hecht en er dus op leert vertrouwen dat zde vader of moeder altijd weer terugkomt, ontstaat er steeds meer ruimte om tijd alleen door te brengen. En dat is nu precies de tijd waarin een kind kan ontdekken wat het werkelijk wil of nodig heeft, ongeacht wat anderen van hem verwachten of hem proberen op te dringen.
Ook in de puberteit is dat belangrijk. Ontwikkelingspsycholoog Reed Larson ontdekte dat jongeren die af en toe wat tijd alleen doorbrengen, wat eigenlijk onnatuurlijk is, zich op die momenten sterker maken ook al voelen zij zich niet bepaald gelukkig–
want alles lijkt altijd weer te gaan over het hebben van (veel) relaties en het veel tijd doorbrengen in een sociaal netwerk.
Het vermogen om alleen te zijn houdt verband met zelfontdekking en zelferkenning, met het je bewust zijn/worden van je wezenlijkste behoeften, gevoelens en drijfveren.
Wat tegenwerkt is die calvinistische opvatting waarmee velen zich geselen. ‘De zweep erover. ‘Als je je een maand terugtrekt, dan beteken je niets, voor niemand..
Echter doordat je je weer oplaadt, geïnspireerd raakt, krijg je juist hernieuwde energie(niveau) om iets in de buitenwereld (voor anderen)te betekenen.’
Psycholoog Daniel Gilbert noemt dat ‘the co-experiencing mind’.
Neem een theatervoorstelling: als je daar samen heen gaat, ben je niet alleen bezig met wat zich voor jou afspeelt op het podium, maar ook met wat jij en je gezelschap ervan vinden. Of misschien zelfs met het gesprek dat je daar na afloop over zult gaan voeren.
Dat gissen naar gedachten kan je in het dagelijks leven helpen om situaties in te schatten, om mensen op hun gemak te stellen, om dingen voor elkaar te krijgen. Maar het kan je ook in de weg zitten. Zeker als de ‘behager’ in jou nogal sterk vertegenwoordigd is – als je het anderen graag naar de zin wilt maken en aardig gevonden wilt worden.
Vaak is het zo dat je liever wilt dat mensen je onaardig vinden om wie je bent en wat je doet, dan dat ze je aardig vinden om wie je niet bent of niet doet. Dat vraagt toch meer moed blijkbaar.
Het gezonde brein heeft ‘suddertijd’ nodig.. die schep je in rust en alleen tijd. Wie ernaar snakt eindelijk weer eens een gedachten af te kunnen maken, iets nieuws te ontdekken over zichzelf, heeft nog een extra argument voor een weekendje alleen zijn (aldus Gregory Feist).
Deze hoogleraar psychologie deed onderzoek naar het verband tussen tijd voor jezelf en creativiteit. Door je gedachten de vrije loop te latenschep je ruimte voor metacognitie: kritisch nadenken over je eigen gedachten. En dat kan zinnige nieuwe ideeën over jezelf of de wereld opleveren.
In je eentje krijgen je hersenen ruimte voor het herordeningsproces dat in creativiteitstheorieën ‘incubatietijd’ wordt genoemd. Gedachten, ideeën en ervaringen kunnen sudderen.
Daarom is die alleen tijd - ruimte voor je ik gevoel zo ontzettend belangrijk.